Tekst Bernard Bot

Beste Tjideng vrienden

Wat een bijzondere ochtend, hier met zo velen samen te zijn om herinneringen aan ons Tjideng verleden op te halen. Ik ben Henk Camping dankbaar dat hij mij heeft uitgenodigd vandaag met jullie van gedachten te wisselen over dat gedeelde verleden. Iets te vertellen over wat zich daarna in mijn leven heeft afgespeeld. Zoals hij mij schreef: “je persoonlijke ervaringen van het Tjideng kamp te verbreden, een lijn door te trekken naar je opvattingen over de omgang met Indonesië sindsdien.” Om te beginnen, hier staat dus, net zoals velen van jullie, een kampkind, iemand van een uitstervende generatie, maar ook iemand die dankbaar is hier nog te mogen staan en jullie te ontmoeten. Iemand die zoals zo velen van jullie die periode goed heeft doorstaan en heeft laten zien dat je ook gesterkt uit zo’n beproeving tevoorschijn kunt komen. Niet zo lang geleden reed ik terug van een reünie met mijn clubgenoot uit Leiden Paul van Vliet. Ik vertelde hem over deze bijeenkomst en hij vroeg mij toen: wat voor boodschap wil je deze bijeenkomst meegeven? Die boodschap van mij sluit aan bij wat de heer Camping zelf heeft voorgesteld: Herinneren, Doorgeven en Helen. Wat plastischer gezegd: Pleisters plakken over al het leed omdat daaraan helaas niets meer valt te veranderen en een bloedtransfusie toedienen, namelijk hoop en vertrouwen in de toekomst levend houden, zorgen dat wat er is gebeurd zich nooit meer zal herhalen en samen herdenken om te helen.

Zelf verbleef ik meer dan drie jaar in Tjideng samen met mijn moeder en twee zusjes. Gelukkig hebben we die periode als gezin goed doorstaan. Hierbij past een speciaal woord van dank en waardering voor alle moeders die hun kinderen toen met zo veel opofferingsgezindheid door die traumatische periode hebben geloodst. Ook mijn vader heeft de ontberingen en gevaren van het werken aan de beruchte spoorlijn in Birma en Siam overleefd. Onlangs kreeg ik het dagboek van Wim Kan in handen, Wim Kan die samen met mijn vader die gruwelijke periode heeft doorgemaakt. Boeiend te lezen over de ontberingen en erbarmelijke omstandigheden, maar ook over de humor en regelmatige cabaretvoorstellingen om de moed erin te houden. Alleen mijn grootvader is in het kamp Ambarawa overleden, slechts enkele maanden voor het einde van de oorlog.

Hoe is het onze familie en mij verder vergaan? Velen van u zullen dezelfde ervaringen hebben gehad. De spannende terugreis naar Nederland met de uitdeling van tweedehandskleding door het Rode Kruis in Attaca, Egypte, de aankomst in een koud en ongastvrij Nederland. Ik herinner me nog de slecht zittende en kriebelige plusfour van paardendeken gemaakt, de blauwwit geruite zakdoeken waardoor je overal in Nederland wist wie uit Nederlands-Indië afkomstig was. En natuurlijk dat verloren gevoel bij aankomst op de kade in Amsterdam. Aanvankelijk was daar ook de toch wat moeizame aanpassing aan de nieuwe Nederlandse werkelijkheid. Dat betekende vooral het recente verleden wegstoppen om maar zo snel mogelijk te integreren. Een zuur lachje laten horen als ons voor de zoveelste keer werd voorgehouden dat wij het toch maar lekker warm hadden gehad terwijl de mensen hier in de kou honger leden.

Een kleine anekdote over mijn verblijf in Tjideng tussendoor. Niet lang gelden hield ik een verhaal in Sophiahof in Den Haag. Een mijnheer, misschien is hij hier ook wel aanwezig, bood mij een zakje met rode tomaten aan. Ik was het jongetje, zei hij, dat uw tomatenveldje in Tjideng heeft geplunderd waarover u in uw biografie hebt geschreven. Ik kom u alsnog met mijn excuses compensatie bieden voor mijn vergrijp van destijds. Als het waar is wat hij vertelde, zie je maar weer hoe de geschiedenis lijnen doortrekt naar het heden.

In diezelfde geest is er gelukkig steeds meer aandacht voor dat deel van onze Nederlandse geschiedenis, voor alles wat zich in die verre gebiedsdelen heeft afgespeeld. Er is al het nodige gepubliceerd over de interneringskampen, de romoesja’s, de Bersiap periode, de opvang van terugkerende burgers en militairen na de oorlog, over de Molukkers en de KNIL militairen en gelukkig ook over Tjideng. Ik houd daaraan nog steeds een gemengd beeld over. Enerzijds de veronachtzaming en verwaarlozing destijds bij aankomst in Nederland, anderzijds een niet aflatende inzet, vergevingsgezindheid en de vasthoudendheid om toch te slagen in dit vaderland van ons, gerepatrieerden.

Het herdenken dat we hier gezamenlijk doen betekent ook terugblikken. Bij dat woord “her” denk ik ook aan evalueren, lessen trekken, maar vooral nadenken over de toekomst, met name over het begrip vergeving, een bij uitstek christelijke deugd. Mijn vader had het daar moeilijk mee. Als minister weigerde zelfs het vliegtuig te verlaten als dat voor een tussenstop op Japanse bodem landde. Tegelijkertijd kon hij met dankbaarheid vertellen over Japanse soldaten die meer dan eens zijn leven hadden gered. Die verhalen werkten helend, zeker voor ons kinderen die ademloos konden luisteren als hij na veel aandringen vertelde over de ellende, de niet aflatende bombardementen op de kampen waar de krijgsgevangenen waren ondergebracht, maar ook over het geloof in de overwinning, de intense solidariteit tussen de gevangenen en zijn geloof dat hem al die jaren overeind heeft gehouden. Zelf heeft het mij de nodige tijd gekost voordat ik in het reine ben gekomen met mijn kampverleden. Als minister werd mij gevraagd of ik bereid was naar Japan te reizen voor een officieel bezoek. Dat heb ik ruimhartig toegezegd. Ik vond en vind nog steeds dat je volgende generaties niet eeuwig verantwoordelijk moet stellen voor de misstappen van hun voorouders. In een gesprek met premier Koizumi heb ik gezegd zijn excuses graag te willen aanvaarden, maar vervolgens liever over onze gezamenlijke toekomst te willen nadenken.

Mijn contacten met Indonesië werden na jaren van onderbreking weer geïntensiveerd toen ik als secretaris generaal van BZ minister Pronk mocht vergezellen voor de inspectie van een belangrijk OS initiatief: het ProkoPondo project. Een week lang door Java reizen, van oost naar west, al die vertrouwde geuren opsnuiven en weer terugkeren naar mijn jeugdjaren. Zo veel aardige contacten leggen ook met onze Indonesische vrienden. Wat daarbij nog steeds telde was dat ik in Indonesië was geboren. “Indonesië is je moederland” zeiden ze dan, je bent een landskind.

Diezelfde warmte viel mij ten deel toen ik als minister in 2005 namens Nederland op 17 augustus 2005 in Jakarta mocht uitleggen dat mijn aanwezigheid bij die 60-jarige herdenkingsplechtigheid gezien mocht worden als de politieke en morele aanvaarding van die datum, dat de Republiek Indonesië al begon op 17 augustus 1945, dat Nederland dat feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaardde. In mijn toespraak in aanwezigheid van de president heb ik daar ook aan toegevoegd dat wij een gemeenschappelijk perspectief op de toekomst nodig hebben om dat gemeenschappelijk verleden levend te houden. “Samen werken aan een gezonde en veilige toekomst van onze samenleving, en aan goede betrekkingen met Indonesië, zal ons helpen ook de meest pijnlijke aspecten van ons verleden dragelijker te maken,” zei ik toen. Wat daarbij opnieuw hielp was dat ik als een landskind werd beschouwd. Jij bent de aangewezen persoon om die boodschap over te brengen zei mijn toenmalig collega Wirajuda, met een been sta je in de Indonesische cultuur met het andere in Nederland. Sindsdien zijn er talloze bezoeken over en weer geweest, hebben we allerlei akkoorden afgesloten, waaronder het Comprehensive Partnership, en zijn de wederzijdse betrekkingen zonder meer vruchtbaar te noemen. Vorig jaar, maart 2020, heeft onze koning deze boodschap van erkenning en aanvaarding nog eens helder en onomwonden herhaald. Maar een enkele keer wil Nederlandse starheid wel eens roet in eten gooien zoals bij het afgeblazen bezoek van toenmalige president Yudhoyono en het afketsen van de verkoop van overtollige tanks zogenaamd omdat daarmee opstandelingen bestookt zouden kunnen worden.

Daarom vraag ik me wel eens bezorgd af of Nederland wel doorheeft hoe fragiel en delicaat de verhouding met onze Indonesische vrienden nog steeds is. Er hoeft maar iets te gebeuren wat ons niet zint of het opgeheven vingertje komt er weer aan te pas. Natuurlijk mogen we misstanden signaleren. Maar c’est le ton qui fait la musique en die toon wil nog wel eens verkeerd vallen in Jakarta. Wat meer begrip voor Indonesische gevoeligheden jegens een voormalige kolonisator zou Nederland niet misstaan.

Want laten we wel zijn, Indonesië presenteert zich als een jong en progressief land dat vol vertrouwen de toekomst tegemoet blikt. Nederland daarentegen vervalt regelmatig in zelf verwijten en het oprakelen en uitvergroten van oud zeer, een soort historisch masochisme. Het kolonialisme, de slavernij, de njaj’s, de politionele acties, de gouden koets, Sinterklaas en ga zo maar door. Dat mag natuurlijk allemaal, maar onze Indonesische vrienden begrijpen dat niet altijd. Ze houden niet zo van alsmaar achteruit kijken of zich door Nederland indirect laten dwingen dat verleden, waaronder de Bersiap, ook uit te diepen en een mea culpa te laten horen. Dat wordt mij bij herhaling gezegd. De rollen zijn nu omgekeerd, zei mij onlangs een Indonesische politicus. Vroeger waren jullie hier de baas, nu zijn we een van de belangrijkste Aziatische landen en lid van de G20 en mogen jullie op een klapstoeltje daarbij soms aanschuiven zoals vandaag in Rome.

Een tweede zorg betreft de geleidelijke verwijdering tussen onze landen. Bij een van mijn bezoeken aan Indonesië vertelde mij een jonge parlementariër dat hij er geen benul van had dat Nederland zo lang de scepter had gezwaaid in zijn land. Voor hem begon de geschiedenis van zijn land op 17 augustus 1945 en niet ergens eind 1500. Ik zie daarom het besef in Indonesië wegebben wat die eeuwenoude banden betekenen en hoe belangrijk het is die relatie te bestendigen en zelfs te versterken. In Nederland ligt dat bijna omgekeerd. Dat komt ook omdat zo veel Nederlanders, een op de zeven is mij wel eens verteld, op de een of ander manier een speciale relatie hebben met Indonesië al mag die soms wat sentimenteel van aard zijn. Daarom zijn dergelijke bijeenkomsten als die van vandaag zo belangrijk. Nederland heeft Indonesië nu eenmaal harder nodig dan omgekeerd. Dus zullen we ons een extra inspanning moeten getroosten om gehoord en gezien te blijven, voortdurend te boetseren aan die relatie en niet denken dat uit die lange gezamenlijke geschiedenis bijna automatisch een duurzame band voor de toekomst voortspruit.

Deze bijeenkomst van vandaag geeft blijk van het belang dat wij allen hechten aan gezamenlijk herdenken. Maar ook aan gezamenlijke naar de toekomst kijken. Doordrongen te zijn van de taak die ons nog steeds wacht om de relatie springlevend te houden. Laten we elkaar daarbij de hand reiken en tegelijk dankbaar terugzien op alles wat we sinds onze terugkeer uit Indonesië hebben bewerkstelligd.

Bernard Bot  31 oktober 2021